All work and no play, makes Jack a dull boy


'My childhood may be over, but that doesn't mean playtime is' (Ron Olsen). 
Floor Rusman op zoek naar de spelende mens, want van spelen kan je leren.
OP ZOEK NAAR DE HOMO LUDENS IN ELK VAN ONS

Je bent nooit te oud om te spelen

Een volwassene in ridderpak met een kind. De reactie: leuke ouder! Een volwassene in hetzelfde pak maar zonder kind. De reactie: een gek! Spelen wordt lastig als je ouder wordt. Terwijl (bijna) iedereen wel wil spelen. Maar wat is dat, spelen? 
Het was de eerste dag van de middelbare school en ik stond er heel onhandig bij. Wat doe je, als je op zo’n nieuwe school iemand wil vragen bij je te komen spelen? Welke middelbare scholier speelt er nou? Maar hoe moet je het ­anders noemen?
Ik besloot het probleem bij mijn potentiële nieuwe vriendin neer te leggen en liep op haar af. ‘Hé, heb je zin om binnenkort bij mij te komen spelen? Of eeehhh, noem je dat niet meer zo?’
Ik was twaalf, een lange slungel, oubollig van geest en kinderachtig in hart en nieren. In mijn vrije tijd las ik de krant en speelde ik in de zandbak, daartussenin kende ik de opties niet. Wat doen tieners die samen tijd doorbrengen? De nieuwe vriendin begreep mijn probleem. Voor haar was het ook aftasten, dus we probeerden van alles. We verzamelden kastanjes in het bos en maakten er poppetjes van: op de rand van kinderachtig maar wel aanvaardbaar, dachten we. We keken tekenfilms op Cartoon Network, maar die vond ik eigenlijk heel stom. Op een middag gingen we vliegeren op een pleintje. Terwijl de vlieger boven me in de lucht vloog, dacht ik steeds: ‘Dit is leuk. Dit is het nieuwe spelen, dit is wat oudere kinderen doen. Het is leuk.’
Het probleem was: ik vond het niet leuk. Maar dat besefte ik pas toen ik na een paar maanden een nieuwe vriendin maakte, met wie alles anders was. Met haar deed ik niet aan door anderen bedacht vertier, wij verzonnen alles zelf. We liepen door de supermarkt en bedachten slogans voor heel gewone producten. We verzonnen een nieuwe religie, die draaide om het aanbidden van snelbinders. In plaats van een kruis sloegen we een snelbinder.
Spelen kreeg een nieuwe dimensie. Het bleek meer te zijn dan verstoppertje spelen of zandtaarten maken. Spelen kon ook gewoon zijn: je fantasie gebruiken, de werkelijkheid anders benaderen. Ik denk dat ik het destijds ­allemaal niet zo analyseerde. Dat doe ik pas sinds kort – sinds ik besefte dat ik niet meer speel nu ik 32 ben. Daarover later meer.
Wat is het dan, spelen?
Eerst moeten we het hebben over wat spelen nu precies is. Filosoof Ludwig Wittgenstein schreef dat een definitie van spelen niet bestaat: er zijn verschillende vormen van spelen en die hebben allemaal iets met elkaar te maken, maar ze delen niet alle dezelfde kenmerken. Van Dale geeft de ­volgende omschrijving: ‘Zich met een spel vermaken, bezighouden.’ En onder een spel verstaat het woordenboek: ‘Bezigheid ter ontspanning volgens bepaalde regels.’ Een beetje karig. Het lijkt erop dat volgens Van Dale alleen het doen van spelletjes en sporten ­onder spelen valt. Dat is wel een erg nauwe definitie. Sterker nog, ik vind sporten en (bord)spelletjes zelfs twijfelgevallen. En of ontspanning nou zo’n sleutelwoord is? Bijna al het spelen is ontspannend, denk ik. Maar niet alle ontspanning is spelen. Anders zouden we nu in het meest speelse tijdperk ooit leven, met alle uren die aan Netflix en tv-kijken worden besteed.
Het is grappig dat Van Dale het in zijn definitie heeft over ‘regels’. Wanneer ik nadenk over wat spelen betekent, komt juist het woord ‘grenzeloosheid’ in me op. Fantasie laat zich niet door regels begrenzen, dat is er juist zo leuk aan.
Daarvoor kijk ik toch weer naar mijn eigen leven, want het interessante is dat het spelen niet ophield toen ik officieel volwassen werd. In mijn studententijd was sprake van een speelexplosie.
Op een avond vroeg ik een vriend of hij zin had iets te doen – ik had alleen geen geld, dus we konden niet in een café zitten. Hij zei dat hij nog een kartonnen paardenhoofd had liggen, uit het decor van een ­toneelstuk dat hij had gemaakt. ‘Laten we gewoon met het paardenhoofd rondlopen en proberen de stad ermee te ontwrichten’, zei hij. Dat bleek een fantastisch idee, in beide betekenissen van het woord. Het paardenhoofd gaf ons het gevoel uit de alledaagse werkelijkheid te zijn gestapt en in een nieuwe te zijn beland. Het was een ­samenzwering tegen de volwassen wereld met z’n saaie regels.
Nu denk ik: misschien gaat het in het spelen niet om het ontbreken van regels op zich, maar om het ontsnappen aan de regels of de logica van het dagelijks leven. Misschien is spelen simpelweg het scheppen van een alternatieve realiteit, met of zonder regels die daarbij horen.
Dat kan ook de reden zijn waarom we felgekleurde sokken onder een pak ‘speels’ noemen: omdat de drager ontsnapt aan de gangbare kledingnorm.
In zijn standaardwerk over spelen, ­Homo ludens (1938), beschrijft historicus Johan Huizinga mode ook als een vorm van spelen. We spelen niet meer, schrijft Huizinga. Nu moet ik opmerken dat hij dit schreef vlak voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, niet het meest speelse jaar uit de geschiedenis. Over onze tijd zegt het ­weinig. Toch denk ik dat ook wij te weinig spelen. In elk geval doe ik het, zoals gezegd, zelf niet meer.
Schaamte
Een reden is dat ik het niet meer leuk vind om dingen te doen waarin ik niet goed ben. In mijn studententijd voerde ik met een vriendin geregeld absurdistische sketches op voor een klein publiek. Die waren best grappig, maar het probleem was dat ik dat zelf ook vond. Ik kon die stukjes niet opvoeren zonder uit te barsten in een lachbui waarbij de tranen over mijn wangen rolden. Zeer amateuristisch. Ik heb het daarna nooit meer gedaan.
Dat heeft ook met schaamte te maken. Jammer, want spelen heeft juist te maken met het loslaten van schaamte. Toen we met een kartonnen paardenhoofd door de stad liepen, werden we ook raar aange­keken, maar dat sterkte ons alleen maar in het idee dat we lekker non-conformistisch ­bezig waren.
Dat is wat er nu veranderd is: ik ben zelf onderdeel geworden van die volwassen wereld. Voor volwassenen is het veel comfortabeler om binnen het parcours van niet-afwijkend gedrag te blijven. Als we een volwassene in riddertenue een kind zien achtervolgen, denken we: wat een leuke ouder. Als we dezelfde volwassene zonder kind zien rondrennen, denken we: hé, een gek. Dus volwassenen die zonder kinderen verkleedpartijtjes willen houden, doen dat op afgelegen plekken bij ‘live action roleplay’-events – iets waaraan ik nóóit zou ­willen meedoen, uit angst dat er alleen gestoorden op afkomen.
Wie als volwassene wil spelen, doet het in afzondering, of op officiële momenten zoals carnaval of Sinterklaas. Dat is jammer, want ik denk dat mensen graag meer zouden spelen in hun dagelijks leven. Ik heb daar anekdotisch maar overvloedig bewijs voor.
Buitenspelen voor volwassenen
Kijk bijvoorbeeld hoe leuk mensen het vinden om te brainstormen. Het is altijd eerst een beetje onwennig, want bij brainstormen moet je niet-zelfbewust en niet-doelgericht te werk gaan, en dat zijn wij ­volwassenen nu juist verleerd. Maar na een tijdje vliegen de werknemers zo ver out of the box dat je ze niet meer kunt zien. Wat een plezier!
Je ziet het ook aan het aantal evenementen met apenkooien, springkussens of simpelweg ‘buitenspelen’ voor volwassenen. Op eigen houtje spelen kunnen we niet meer, maar aan de hand van een organisatie gaat het nog net. Dan is het ook weer minder gek en dus veiliger.
Ik had het erover met de vriend van het kartonnen paardenhoofd. We spraken af in een café, waar hij arriveerde met een tas waaruit hij een glitteregel haalde. Tot mijn verbazing maakte deze egel om ons heen van alles los. Een gezelschap vrouwelijke veertigers boog zich over hem heen, eentje riep: ‘Een heel lief hondje!’ ‘Dat is een egel!’, zei een ander boos. Ze streelden z’n snuit. Een man kwam langs, stopte, zei: ‘Leuke egel. Ik pak even een nootje van jullie’ en stak z’n hand in het bakje pinda’s. De egel verlaagde de drempel tussen ons en de ­anderen en leek iedereen weer kind te ­maken.
Wat deze avond mij leerde, is dat spelen op je tweeëndertigste niet meer vanzelf gaat. Je moet er iets voor doen. Maar dat kan iets héél kleins zijn. Een egel mee­nemen naar een café. Een onverwachte vraag stellen en daarop verder associëren. Iets raars aantrekken. Het hoeft niet meteen een verkleedkostuum te zijn, gewoon iets afwijkends.
Je hoeft slechts één stap opzij te zetten uit het gangbare. En daar ben je dan: de spelende mens.
© NRC Handelsblad